‘Het hotel wordt aangevallen. Er ging een bom af. Overal ligt glas en puin. Er wordt op ons geschoten. Ik heb iemand bij me met een schotwond. We verbergen ons achterin de tuin. Ik moet ophangen. Er komt iemand aan…’
Om half zeven op maandagavond ontving ik een telefoontje van een kennis. Zijn stem klonk zo rustig dat het even duurde voor het tot me doordrong dat hij geen grapje maakte. De man werkte als personal trainer in de sportclub van het vijfsterren Serena Hotel in Kabul, waar ik twee keer per week ’s avonds ging zwemmen.
Even na zes uur hadden vier moslimextremisten, gekleed in de donkerblauwe uniformen van de Afghaanse Nationale Politie, handgranaten gegooid naar de bewakers bij de poort van het hotel. Twee van hen waren op slag dood. De met AK-47’s bewapende aanvallers konden zo doorlopen. Eén terrorist had zijn vest met explosieven op de oprijlaan van het hotel gedetoneerd, daarmee voornamelijk materiële schade en paniek veroorzakend. De overige drie waren de lobby binnengedrongen, waar een van hen zich had ontdaan van het vest met explosieven en op de grond was gaan zitten wachten. De andere twee waren doorgerend om een bloedbad aan te richten. Ze hadden in de uitgestrekte gangen van het hotel geschoten op alles wat bewoog.
Een Franse hotelgast werd door in het rond vliegende kogels geraakt. Een Noorse journalist werd neergeschoten op het moment dat hij uit de lift stapte. Een van de aanvallers was naar de rechtervleugel gehold, mogelijk op zoek naar de Noorse Minister van Buitenlandse Zaken, die daar op dat moment in de kelder een persconferentie hield. De Minister, zijn entourage en andere gasten van het hotel waren al ondergedoken in de schuilkelder van het hotel. De terrorist was per ongeluk de spa binnengerend en had in het wilde weg salvo’s afgevuurd met zijn automatische wapen. De receptioniste was het eerste slachtoffer. Een Amerikaanse bezoekster wist het vege lijf te redden door achter de balie van de receptie weg te duiken.
In de herenkleedkamer kwam de terrorist mannen tegen in hun blootje of met een handdoek om de heupen die in doodsangst de handen omhoog staken. Hij had geen moment geaarzeld en zijn wapen afgevuurd. In de dameskleedkamer, waar enkele vrouwen in lounge-stoelen lagen na te genieten van een ontspannende sauna, spatte het kalksteen van de muren. Na het horen van de schoten hadden ze angstig naar een plek gezocht om zich te verbergen.
De aanvaller was doorgelopen naar de sportclub waar mijn kennis, de sportinstructeur en een vijftal mannen zich haastig uit de voeten maakten. Ze hadden de buitendeur geopend en waren de tuin ingevlucht. Een van hen, de consul van de Verenigde Arabische Emiraten, had een kogel in de maag. De sporters hadden de gewonde meegesleept. Ze waren over een binnenmuur geklommen en konden toen even ademhalen. Mijn kennis was de enige die een mobiele telefoon bij zich had. Hij wilde proberen hulp in te schakelen. Zijn eerste poging was naar mij geweest.
In de loop van de avond ontving ik meerdere sms-berichten over een grootse aanval op het Serena Hotel. Ik probeerde verschillende keren tevergeefs de sportinstructeur te bellen. Naarmate de tijd vorderde, werd ik erg ongerust. Tegen elf uur belde hij eindelijk terug.’ Zijn relaas van de aanslag is angstaanjagend. Toen de sportinstructeur zich realiseerde dat ik niets voor hem kon doen, had hij een ander lid van de sportclub gebeld, een officier van het Amerikaanse leger. Tien minuten later was de Quick Reaction Force van ISAF gearriveerd.
‘Ik dacht, ik ben er geweest. Ik wilde wegrennen. Mijn knieën begaven het.’
‘Ik zag een westerse man in de kleedkamer. Hij was zich aan het omkleden. Hij deed zijn T-shirt uit. Het volgende moment lag zijn brilletje in een plas met bloed.’
‘Een andere man raakte buiten zinnen. Twee lichamen vielen over hem heen. Hij liep rond in de kleedkamers, met een koptelefoon op het hoofd, in zichzelf pratend en roepend, “Overal dode lichamen. Overal bloed,” geen besef meer van het gevaar. Het is een wonder dat hij het heeft overleefd.’
‘Toen ik het hotel verliet zag ik het hoofd van een zelfmoordenaar op de binnenplaats liggen.’
de Quick Reaction Force had een van de daders gearresteerd en een andere terrorist neergeschoten aangetroffen. De laatste dader had weten te ontsnappen, maar zou een dag later worden opgepakt. Het medische team had buiten afgewacht terwijl de militairen zich meester maakten van het slagveld. Het had zich een weg moeten banen door de ravage van glas, puin, bloed en lichamen op zoek naar gewonden. Een van hen was toen al overleden. De Taliban eiste de verantwoordelijkheid voor de aanslag op en waarschuwde dat westerlingen voortaan nergens meer veilig waren.
De sportinstructeur kon het gebeurde nog nauwelijks bevatten: ‘Naakte mannen neerschieten. Ze hadden hun handen in de lucht.’ Hij wist toen nog niet dat een van zijn naaste collega’s bij de omslag was omgekomen. De jonge Filipijnse vrouw was naar een oorlogsgebied gekomen om met het verdiende salaris haar familie in het thuisland te kunnen onderhouden.
Het vijfsterren Serena Hotel was een van de best bewaakte gebouwen in de hoofdstad van Afghanistan. Buitenlanders en de Afghaanse elite maakten graag gebruik van de restaurants, conferentiezalen, café, sportclub, spa en kamers. Binnen de muren van het hotel waanden zij zich veilig. De symboliek van een aanval op het hotel, om aan te tonen dat het de middelen had om de internationale gemeenschap te treffen, zal de Taliban niet zijn ontgaan. De metafoor van het fort waar de macht zetelde – de regering en de buitenlandse mogendheden die haar in het zadel had geholpen – reikte nog verder.
Het luxueuze hotel vormde een eiland in het oude centrum van de stad. Vanuit de tuin kon je de toeterende auto’s, geroep van straatventers en muziek horen. Een groter contrast was nauwelijks denkbaar. Buiten de muren hoopten de problemen van de regering zich letterlijk op: vuilnis, open riolen, uitwerpselen, werkeloosheid, armoede, uitzichtloosheid. Het zwembad, waarvan het water zelfs in de winter verwarmd en dagelijks ververst werd, was een decadent verbruik van energie en water, schaarse goederen voor gewone Afghanen. Het hotel stond symbool voor de groeiende kloof tussen regering en oppositie, progressief en fundamentalistisch, rijk en arm. Degenen die hadden geprofiteerd van de wederopbouw en degenen aan wie het schip was voorbijgevaren.
Een paar avonden later sprak ik met een Nederlandse kennis in het Franse restaurant L’Atmosphère af. Het anders zo druk bezochte Franse restaurant was op een klein groepje westerse journalisten na leeg. De eigenaar bedankte ons somber voor onze komst. Hij had de fnuikende gevolgen van de aanslag op zijn bedrijfsvoering al voorzien. We speculeerden over verdere implicaties van de aanslag. Zouden buitenlandse bedrijven en organisaties besluiten om uit Afghanistan weg te gaan? Omdat ik er zo nauw bij betrokken was, had deze aanslag meer indruk op me gemaakt dan anderen. Voor hetzelfde geld was ik er die avond ook geweest. Bovendien was ik er stellig van overtuigd geweest dat wij geen partij waren in de strijd tussen de regering en de Taliban. Zelfmoordaanslagen waren tot op heden vooral gericht op Afghaanse overheidsinstanties en buitenlandse troepen. De moslimextremisten hadden buitenlandse hulpverleners grotendeels tot nu toe met rust gelaten. Waren wij pionnen in het schaakspel geworden?
De Nederlandse kennis, een ervaren opbouwwerker, sprak me enigszins bestraffend tegen: ‘Doe niet zo naïef. We kennen de risico’s toch? Het was altijd al een kwestie van gedogen.’ Zij vond dat we de Taliban niet hun zin moeten geven: ‘Ze willen ons juist bang maken.’
De Afghaanse obers haalden hun schouders op. Voor Afghanen was geweld gewoon. Zij waren al zo vaak betrokken geweest bij aanslagen. Nu overkwam het ons ook.
In de opvolgende dagen veranderde het leven van expats in Kabul drastisch. De buitenlandse gemeenschap verschanste zich binnen bewaakte compounds. Niemand ging erop uit. Ook niet overdag. Geen afspraken buiten de deur. Niet naar kantoor. Straten waren ‘s avonds uitgestorven. Er waren geen etentjes en feestjes. Restaurants waren leeg. Een aantal ging dicht. Waar de rellen van mei 2006 snel vergeten waren, leek angst het nu te winnen.