Een Britse stichting die zich inzette voor het behoud van de traditionele Afghaanse kunstnijverheid en architectuur had me gevraagd om ze te helpen een lokaal kantoor te openen. Deze organisatie begon een school voor oude ambachten en restaureerde vervallen koopmanshuizen in het oude handelscentrum van de binnenstad. De Foundation had net een vervallen negentiende-eeuws fort betrokken. Qala-e Norboja lag op een heuvel in Karte Parwan, even buiten het centrum van de stad, naast de voormalige Britse ambassade, een relikwie uit het koloniale tijdperk.
Op een ochtend in mei had ik een ontmoeting met de directeur en oprichter van de organisatie op deze lokatie. Rory Stewart, schrijver en politicus, was al een levende legende. Vlak na de bevrijding wandelde de dertiger dwars door het door oorlog verwoestte land, van Herat naar Kabul, alleen en midden in de winter. Dat leverde een internationale bestseller op, Tussenstations. De Schotse aristocraat, voormalig tutor van de Britse prinsen William en Harry, charterde Prins Charles als beschermheer van zijn Turquoise Mountain Foundation.
Stewart gaf me een rondleiding over het terrein. Studenten kalligrafie en houtsnijwerk waren druk aan het werk in een van de bijgebouwen. Hij ging me voor door een poort in het hoofdgebouw en liep naar een rechthoekige binnentuin met vijver. Omhoogkijkend zag ik op de noordelijke hoek een toren. In een van de kelders was een hammam. Dikke lemen muren om warmte vast te houden in de winter, koelte in de zomer. In vervallen staat verkerende vertrekken toonden het houten skelet van het uit twee verdiepingen bestaande traditionele bouwwerk. Plafonds werden gestut met ronde houten balken, muren opnieuw gepleisterd en vermolmde houten vloerdelen vervangen. Binnen waren arbeiders bezig met het afwerken van de binnenmuren.
Vervolgens liepen Rory en ik door de poort van het fort naar buiten, over het grintpad, terug naar het nabijgelegen kantoorgebouw. We namen plaats in zijn werkkamer, die uitzicht gaf op de lager gelegen tuin en de daken van de omringende huizen. De renovatie van dit gebouw was pas voltooid, het was aan de gevel voorzien van prachtig bewerkte houten kozijnen en luiken, en van binnen rijkelijk gedecoreerd met handgeknoopte Perzische tapijten, antiek notenhouten meubilair en keramische schalen uit Istalif. Ook de tuin werd in de oude stijl hersteld, met oplopende terrassen en waterpartijen. De ramen stonden open om wat frisse lucht binnen te laten. Stewart werd weggeroepen door het hoofd van de technische dienst.
Door de geopende ramen drongen geluiden van de buitenwereld binnen. Het duurde even eer ik ze kon plaatsen. In de verte klonk geroep. Geschreeuw. Ik keek in de richting van het geluid en zag een rookkolom opstijgen boven de huizen. Het lawaai leek dichterbij te komen. Ik belde een kennis. Zodra er iets aan de hand was in de stad, was hij de eerste die het wist. Hij had niets gehoord, maar beloofde het uit te gaan zoeken. Binnen vijf minuten belde hij terug. Zijn stem klonk gealarmeerd.
‘Een Amerikaans konvooi heeft een ongeluk veroorzaakt in Khair Khana. Daarbij zijn enkele Afghanen om het leven gekomen. Woedende omstanders organiseren een spontane demonstratie tegen de buitenlanders. De meute zette zich in beweging. Mensen van alle kanten stromen toe om zich bij de colonne te voegen. Ze schreeuwen anti-Amerika- en anti-Karzai-leuzen en steken autobanden in brand. Blijf daar voorlopig, tot we weten hoe ernstig het is,’ raadde hij me aan.
Ik bracht Rory op de hoogte. Hij hield overleg met zijn beveiliging. Een bewaker posteerde zich op de toren om uitzicht te houden op de omgeving. Het geluid kwam heel dichterbij, een golf van lawaai, een amorfe massa, geschreeuw zonder dat er woorden te onderscheiden waren. Dichte rookkolommen stegen in de verte op.
‘Ik wil naar huis,’ zei ik tegen Rory. Voor geen goud wilde ik opgesloten zitten in het fort, nu er in de stad iets gaande was. ‘De menigte is nog ver weg. Wil ik ze voor zijn, dan moet ik nu gaan.’
Rory schudde zijn hoofd: ‘Ik kan je geen chauffeur meegeven om je thuis te brengen. Je eigen chauffeur komt er niet doorheen.’ Hij voelde zich verantwoordelijk. Niemand mocht naar huis. Ik bracht de rest van de dag door op het kantoor van de stichting.
Tegen de avond leek het rustig en stuurde Rory een auto om mij thuis te brengen. Ons wachthuisje stond niet voor de deur. Ik bonsde op de poort. Zia deed open. Hij droeg een Kalasjnikov om zijn schouder. Mijn huisgenoot Roger kwam vanuit het huis naar buiten lopen, ook gewapend met een AK-47. Ik wist niet eens dat we een dergelijk wapenarsenaal binnen de muren hadden. Zia deed een kettingslot aan de binnenzijde op de deur.
Roger vertelde: ‘Zia en ik hadden de wapens tevoorschijn gehaald. We zaten hier op de stoep. Ik kon de menigte aan horen komen. Het geluid kwam snel dichterbij. Geweerschoten klonken. Ik kon woorden onderscheiden, weg Amerika, weg Karzai, weg buitenlanders, meer geweerschoten. De menigte kwam door onze straat. Angstig wachtten we op gebonk op onze deur. Dat bleef uit.’ Juist omdat we geen uithangbord op de deur hadden, geen bewakingshokje voor de poort, sloegen ze onze deur over. Roger en Zia hadden opgelucht adem gehaald. ‘Het lawaai golfde weg. Op een bepaald moment waren ze in die hoofdstraat links van ons,’ wees Roger. Even later dreef rook voorbij. Vanuit de tuin probeerden ze te zien waar het vandaan kwam. Het kantoor van de DFID, een Britse hulporganisatie, was vlak achter ons. ‘Toen zagen we vlammen naar de lucht rijzen. Het was het gebouw van Care International aan de hoofdstraat. Vlammen en rookkolommen stegen boven de bebouwing uit.’
Roger werd door vrienden en kennissen op diverse locaties in de stad op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Het was een chaos. De demonstratie bewoog zich snel voort, op weg naar de Amerikaanse ambassade in Wazir Akhbar Khan. Ze raasde door het centrum van Kabul, door Shar-e Now en Qualla-e Fatullah, waar zich de meeste kantoren van buitenlandse hulporganisaties bevonden. Het personeel van Care was gelukkig al gevlucht voordat het gebouw in de brand werd gestoken. We hoorden van vrienden en kennissen die werkten voor buitenlandse organisaties dat hun kantoren en pensions waren overvallen. Al het personeel had zich verscholen in stalen bunkers of was geëvacueerd naar safe houses. De Nederlandse ambassade lag op de route van de menigte. Hun wachthuisje was afgebrand. Verder had de bewaking geen problemen gehad om mensen buiten de compound te houden. Het personeel werd naar de militaire ISAF-luchthaven geëvacueerd. Andere organisaties lieten medewerkers naar Dubai vliegen. Een beveiligingsbedrijf had, om het eigen pand te verdedigen, het vuur geopend op de menigte en slachtoffers gemaakt. Maar ook lokale ondernemers waren getroffen. Winkels en kantoren waren leeggeroofd. Overal waren lukraak vernielingen aangericht. Op dat moment was het onmogelijk om een goede inschatting te maken van de situatie, of we nog gevaar liepen of niet.
Mijn huisgenoot Tim kwam thuis met zijn fotograaf. Ze hadden in de stad foto’s van de demonstratie gemaakt. Toen de menigte zich tegen hen keerde, hadden ze enkele spannende momenten meegemaakt.
‘Toen in februari, bij de Deense ambassade, waren het een paar honderd mensen. Nu zijn het er duizenden.’
We hielden huisberaad. Geen van ons werkte voor een organisatie die evacuaties regelde. De Franse ambassade had Elle per SMS geadviseerd de volgende dagen binnen te blijven. Ik hoorde niets van de Nederlandse ambassade. Een vriendin van Tim werkte voor het Afghaanse telecombedrijf Roshan; zij boden ons allemaal onderdak aan. We kregen een uur tijd om noodzakelijkheden te pakken. Onze beveiliging kwam ongewapend in burger kijken hoe we het maken. Daar hadden we weinig aan gehad. Roger stuurde ze naar huis. Zia bleef achter om het huis te bewaken. Precies om zes uur stopten twee SUV’s met gewapende bewakers voor onze poort. Ze plaatsten twee bewapende mannen in de straat terwijl wij in de auto’s stapten. Het was doodstil in de stad. We reden naar het kantoor van Roshan in Wazir Akbar Khan, waar de buitenlandse werknemers wachtten op vervoer naar hun compound. Het hoofd van de beveiliging droeg de managers uit voorzorg op zich over de auto’s te verspreiden. In een konvooi van tien auto’s reden we door lege straten naar Jalalabad Road. Binnen de muren van de zwaarbewaakte compound haalde ik opgelucht adem.
Tim gaf commentaar voor de BBC: ‘In Irak veranderde alles van de een op de andere dag. Vandaag is de dag dat alles in Afghanistan verandert.’ We wisten toen nog niet precies wat er was gebeurd. Ook de anderen vergeleken die dag met de aanval op de Amerikaanse ambassade in Islamabad, Pakistan, in 1979.
Ik was het niet met hen eens. Ik geloofde niet dat de Afghaanse bevolking zich tegen de regering en de buitenlandse militairen had gekeerd. Onder de demonstranten waren relschoppers, dieven en onruststokers, die van de gelegenheid gebruik maakten om fietsen en auto’s te stelen, winkels en kantoren leeg te roven, vernielingen aan te richten, wachthuisjes en autobanden in de brand te steken. Het geweld had zich evengoed tegen de lokale winkels gekeerd als tegen kantoren van de buitenlandse organisaties. Dichtbij de Amerikaanse ambassade waren ze niet gekomen.
’s Avonds werd een avondklok ingesteld. Het Afghaanse Nationale Leger had de controle over de stad in handen. Karzai vaardigde een decreet uit dat op demonstranten en onruststokers direct het vuur geopend zou worden. De volgende dag gaf het hoofd van de beveiliging van Roshan ons nog geen toestemming om naar huis terug te keren. Ik genoot een dag langer van de luxe in de stafbungalows, 24 uur per dag stroom, airconditioning, gestevende lakens en een goedgeoutilleerde kantine. Niemand mocht naar kantoor. De stemming was die van een zomerkamp.
Een dag later waagden Roger en ik het erop. In de stad was de rust weergekeerd. Tanks en groene pick-ups met machinegeweren stonden op de voornaamste kruispunten en bewaakten de toegangswegen. We reden langs de Nederlandse ambassade, waar het afgebrande wachthuis al was opgeruimd. De eerste nacht in mijn eigen bed sliep ik onrustig. De volgende dag was het al bijna of er nooit iets was gebeurd.