Zaterdagochtend 10 voor zeven. Een enorme knal. Het davert en echoot lang na. Opwaaiend stof is in de wijde omtrek te zien. Het is op 500 meter afstand van waar ik woon, in Karte Parwan, vlak bij de bioscoop Baharistan. Rondvliegende scherven beschadigen de ruiten van mijn huis. Mijn chowkidar gaat op onderzoek uit en weet te vertellen dat het een bus met officieren van het Afghaanse nationale leger betreft. Volgens de omstanders kwamen alle vijftig inzittenden van de bus om het leven als een van hen een bom laat ontploffen. De bom is van zodanige kracht, dat er van de bus weinig tot niets overblijft. Vanwege Ramadan is het op dit tijdstip niet druk op straat, en valt het aantal slachtoffers onder de omstanders mee.
Karzai komt terug van een ambtsbezoek aan collega Bush waar hem wederom alle steun werd beloofd voor de wederopbouw van zijn land. Hij heeft het nodig. Ondanks alle positieve berichten, over de nieuwe wegen, scholen voor meisjes en de verminderde kindersterfte, neemt het aantal strijders dat zich tegen het door de Amerikanen gesteunde regime keert toe. De inflatie doet de prijzen omhoog gieren, er zijn geen banen gecreĆ«erd, elektriciteit is niet toereikend en de winter nadert. Een goede voedingsbodem voor wanhopigen, die ondanks alle miljarden aan buitenlandse hulp hun leven niet verbeterd zien. ‘Onder de Taliban hadden we het beter’, is iets wat ik steeds vaker mensen hoor zeggen.
Iedere dag horen we over ontvoeringen en aanslagen vinden steeds vaker plaats in de nabijheid van de hoofdstad, in provincies die voorheen als rustig gezien werden. Karzai’s recente poging om de Taliban aan de onderhandelingstafel uit te nodigen komt als mosterd na de maaltijd. De Taliban, die een enorme klap opliep in 2001, wordt sterker, terwijl de steun voor de regering af neemt. De bom op de vroege zaterdagmorgen als de Afghaanse president wakker wordt in zijn hoofdstad is als een vuist op tafel.